In onze seculiere en pluralistische maatschappij kent het christelijke middenveld een spanning tussen identiteitsverlies en relevantieverlies. Welke strategieën kunnen christelijke organisaties en bewegingen hanteren inzake hun christelijke of katholieke identiteit? Emmanuel Van Lierde gaat te rade bij theoloog Lieven Boeve die vier pistes beschrijft.
Met Francis Loyens, bisschoppelijk gedelegeerde voor onderwijs en communicatie in het bisdom Hasselt en ondervoorzitter van het bestuursorgaan van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, gaan we aansluitend dieper in op het model van de katholieke dialoogschool en community service learning.
INZICHT
Positiebepaling in een veranderde cultuur
De veranderde cultuur daagt de kerk, het christelijke middenveld, het katholiek onderwijs en de christelijke zorgsector uit tot een positiebepaling. Een houding van berusting en alles maar laten betijen is even nefast als een restauratiebeweging. Christenen, het christelijke middenveld en de kerk moeten reflecteren over hoe ze zich wensen op te stellen in onze grondig gewijzigde cultuur. De keuzes die ze maken, leiden tot een merkwaardige paradox:
- ofwel past men zich aan aan de maatschappelijke ontwikkelingen en dan zal men wellicht minder inboeten aan maatschappelijke relevantie, maar verregaande aanpassing aan de wereld leidt wel tot identiteitsverlies (je gaat op in de wereld en het verschil is niet meer zichtbaar).
- ofwel, als men de eigen identiteit wil behouden en in de verf zetten en zich niet aanpast aan de verschuivingen in de samenleving, dan wordt de maatschappelijke relevantie uitgehold en dreigt men in de marge van de maatschappij te belanden (je isoleert jezelf van de anderen en wordt een niche, een sekte). Aldus dreigt er een impasse tussen neo-orthodoxie enerzijds (het sterk beklemtonen van de eigen identiteit, waardoor je excentriek wordt door je opvallende anders-zijn dan de wereld; je lijkt niet aangepast aan de tijd) en verregaande aanpassing aan de seculiere samenleving (met het risico erin te verdwijnen en erin op te gaan) anderzijds. Is er een middenweg mogelijk tussen die twee extremen?
De secularisatie, de detraditionalisering, de individualisering en de pluralisering maken dat christelijke instellingen, organisaties en bewegingen kampen met identiteitsverlies (ook van binnenuit seculariseren en pluraliseren ze omdat hun leden niet langer allemaal praktiserende en overtuigde katholieken zijn) of relevantieverlies (door de privatisering van religie werden sommige instanties verdrongen naar de marge van de samenleving, al dient gezegd dat door het aura van kwaliteit en professionaliteit velen hun marktaandeel wisten en weten te behouden: ook niet of niet langer christenen doen er beroep op vanwege de degelijkheid).
Welke strategieën kunnen die instellingen in die context hanteren inzake hun christelijke of katholieke identiteit? Theoloog Lieven Boeve schetst in zijn artikel ‘Katholieke’ identiteit van organisaties en instellingen uit het cultureel-maatschappelijke middenveld. Vier denkpistes en een stappenplan (in: Peter De Mey en Pieter De Witte (red.), De ‘K’ van Kerk. De pluriformiteit van katholiciteit (in de LOGOS-reeks), Halewijn, Antwerpen, 2009, pp. 109-120) vier mogelijke pistes die vooral ideaaltypes zijn en niet per se de concrete realiteit weergeven die genuanceerder en complexer is. We presenteren hier integraal zijn vier denkpistes.
“Een eerste strategie laat op het maatschappelijke, ook intern zich doorzettende, seculariserings- en pluraliseringsproces een interne secularisering volgen. Dergelijke herprofilering resulteert in een neutrale of neutraal-pluralistische organisatie waarin ook (maar eigenlijk niet noodzakelijk) christenen aanwezig kunnen zijn. Expliciete verwijzingen naar de christelijke bedding van waaruit de organisatie stamt, bijvoorbeeld de C of de K in de naam, worden geschrapt.” Boeve wijst op twee opties: neutraliteit (kleurloos) of actief pluralisme (kleurrijk): “In pluralistische organisaties is in beginsel ruimte voor levensbeschouwelijk debat en dient een cultuur hieromtrent gestimuleerd te worden. Christenen kunnen in deze al dan niet expliciet hun inbreng doen. In het andere geval, expliciete neutraliteit, wordt dat debat precies stilgelegd; hier mogen christenen noch anderen een verschil maken. Neutraliteit is in dit opzicht zelden neutraal”. Het legt de levensbeschouwingen eigenlijk vanuit verzwegen motieven het zwijgen op en wil religie naar de privésfeer verbannen.
“Even plausibel als de eerste strategie, maar op het eerste gezicht moeilijker realiseerbaar, is institutionele reconfessionalisering. Dit betekent dat men ervoor kiest om het katholieke profiel van de organisatie juist aan te scherpen. […] Dit hoeft niet automatisch te betekenen dat deze instellingen en verenigingen van de wereld afgesloten getto’s worden. Katholieken hoeven geen geborneerde culturele marginalen te zijn, maar kunnen vanuit een zelfbewuste vertrouwdheid met de eigen traditie en perspectieven, en ingebed in de actuele plurale context, actief deelnemen aan samenleving en cultuur, en zo de pluraliteit ervan mee gestalte geven.
Dit betekent wel dat de organisatie in kwestie een duidelijk project moet uitwerken waarin uitdrukkelijk een publieke christelijke identiteitsbepaling wordt verwoord.
Naast degelijkheid en efficiëntie zullen in grote mate ook levensbeschouwelijke aspecten het beleid van de organisatie moeten kleuren. Identiteit heeft immers meer om het lijf dan enkel de naamgeving. Een katholieke school moet dan de expliciete ambitie hebben om haar leerlingen tot katholieken op te voeden en een katholieke universiteit om katholieke intellectuelen te vormen. Katholieke verzorgingsinstellingen werken vanuit een expliciete christelijke visie op ziekte en lijden, op leven en dood. In christelijke jeugdbewegingen komt het geloof uitdrukkelijk ter sprake en is er bijvoorbeeld regelmatig tijd voor gebed.”
“De derde strategie is zonder twijfel de strategie die de voorbije decennia het meest gehanteerd is geweest door het christelijke middenveld. Op de golven van de externe en interne secularisering herformuleert deze strategie het levensbeschouwelijke project in termen van de zogenaamde christelijke waarden die ook niet- of niet-meer-christenen aanspreken. Telkens gaat men – veelal zijn dit de hogere kaders – op zoek naar een nog verbindende gemeenschappelijke basis, die vervolgens christelijk wordt geduid. Vooral de snaar van de ethiek wordt hierbij bespeeld. Christen-zijn staat dan voor dienst aan de volle menselijkheid, (mede-)menselijkheid, solidariteit met het zwakke – soms nog gekaderd binnen een vaag religieus gevoel, maar zelden in een persoonlijk aangegane en expliciet beleefde relatie tot God. Dergelijke profielbepaling leidt alvast volgens voorstanders van piste twee (maar ook vier) tot sluipende secularisering van het christelijke geloof via de ethiek, en voor voorstanders van piste één, zowel christenen als niet-christenen, tot verdoken ideologisering”. Voor de eerste tegenstanders is het waardenverhaal het begin van het einde, voor de laatste groep is het een vorm van recuperatie om de vele leden alsnog als “anonieme christenen” te bestempelen die eigenlijk toch achter ons christelijke project staan. Op basis van die ‘christelijke waarden’ is er zogezegd toch voldoende draagvlak om als christelijke organisatie door het leven te gaan.
In de moeilijke seculiere en plurale context is “de ethiek het beste aanknopingspunt om de brug (de correlatie) te maken tussen christelijk geloof en actuele cultuur.
Bovendien kan er geen tegenspraak zijn tussen wat ‘echt menselijk’ is en wat ‘echt christelijk’ is. In de moderne samenleving werken christenen samen met niet-christenen aan meer humaniteit. Vanuit het standpunt van de andere pistes is het niet altijd duidelijk wie hier uiteindelijk wie recupereert: de moderne samenleving het christelijke geloof, of andersom”. Veel organisaties uit het ‘christelijke’ middenveld omschrijven zichzelf als ‘waardegedreven’. Tja, wie wordt niet door waarden gedreven? Wie zou daar nu op tegen kunnen zijn? Finaal vallen de moderne cultuur en het christelijke geloof in deze strategie samen en wordt dat geloof overbodig. De kern van wat geloven is, blijft sowieso buiten beeld in dit waardenverhaal, want de ‘christelijke duiding’ van de ‘christelijk-humane waardenbeleving’ is volgens Lieven Boeve “zonder gelovige spiritualiteit een loutere verdubbeling van wat ook zonder de christelijke verpakking gecommuniceerd kan worden. De specialiteit zelf van het christelijke geloof is dus het eerste slachtoffer”. Toch kon deze strategie lange tijd overtuigen en scheen ze zeer efficiënt, maar op lange termijn was en is ze eigenlijk nefast voor de eigenheid. De grenzen tussen christenen en niet-christenen vervagen. Beiden kunnen zich inzetten voor algemeen-menselijke waarden.
“De vierde denkpiste is in de huidige omstandigheden wellicht de meest vruchtbare”, concludeert Boeve. “Een organisatie behoudt in deze optie expliciet haar katholieke (christelijke) signatuur (in tegenstelling tot strategie één), maar erkent in haar midden de toenemende detraditionalisering en pluralisering van haar publiek en kaders (in tegenstelling tot strategie twee, en in de feiten ook strategie drie). Deze piste stuurt aan op een christelijke herprofilering in een context van levensbeschouwelijke pluraliteit. Ze vertrekt enerzijds vanuit de levensbeschouwelijke detraditionalisering en pluralisering die zowel de samenleving als de organisatie zelf kenmerken, en anderzijds van de eigen identiteit van het christelijke geloof midden deze pluraliteit. Ze gaat niet langer uit van een vooropgestelde, algemeen christelijke en cultureel geloofwaardige consensus. […] Volgens deze vierde strategie blijven de verschillende organisaties, verenigingen en instellingen van het christelijke middenveld christelijk omdat ze in de eerste plaats een dienst zijn van christenen – van de kerk – aan de samenleving, ook al maken katholieken binnen die organisaties niet langer meer de meerderheid uit. Het maatschappelijke project dat deze dienst schraagt, wordt door de gemeenschap erkend als waardevol en daarom voorziet ze er ook middelen voor.
Dit betekent dat de samenleving de meerwaarde inziet van een middenveld waarop organisaties vanuit verschillende levensbeschouwelijke achtergronden werkzaam zijn.
Door deze verenigingen met subsidies te ondersteunen, draagt de overheid bij tot een actief pluralisme, een ‘kwalitatief pluralisme’. Dergelijke pluraliteit blijft natuurlijk wel een herkenbare groep van zelfbewuste christenen vereisen, die ook als dusdanig aan het levensbeschouwelijke debat deelnemen vanuit de specificiteit van hun traditie.” Deze piste komt voor het onderwijs overeen met het model van de katholieke dialoogschool.
GETUIGENIS
Naastenliefde volgens Francis Loyens, bisschoppelijk gedelegeerde voor onderwijs en communicatie in het bisdom Hasselt en ondervoorzitter van het bestuursorgaan van Katholiek Onderwijs Vlaanderen
“Al ruim een decennium zet Katholiek Onderwijs Vlaanderen in op het project van de katholieke dialoogschool. Het eerste principe daarvan is dat onze scholen zich openstellen voor iedereen, ongeacht hun levensbeschouwing. Dat is een fundamenteel ander uitgangspunt dan te denken dat iedereen in je school christen is. We vertrekken niet meer van zo’n ‘monoloogschool van, voor en door katholieken’, maar erkennen de diversiteit aan levensbeschouwingen die vandaag onze samenleving typeert en die bijgevolg ook in de klas zit. Toch vinden we het als katholieken vandaag een belangrijke dienst aan de samenleving om in die context onderwijs in te richten vanuit ons eigen pedagogisch project. We willen bewust die service verlenen en nogmaals, die staat open voor iedereen. Maar, en dat is ons tweede principe, we doen dat vanuit een specifieke identiteit die vertrekt vanuit Jezus Christus. Die twee principes hoeven niet tegengesteld te zijn, ze kunnen samengaan: openheid naar anderen en een heldere eigen identiteit. Daar kan een spanning tussen zijn, maar het komt erop aan daarmee aan de slag te gaan vanuit een dialoog tussen enerzijds leerkracht en leerlingen en anderzijds de bronnen van Schrift en traditie. Vooral die laatste dialoog is vandaag de uitdaging en die bronnen mogen we niet laten verwateren. We dienen daar klare wijn te schenken. Als je louter inzet op de eerste dialoog tussen leerkracht en leerlingen, dan doe je alleen recht aan het bestaande pluralisme en dan krijg je een ‘kleurrijke school’.
De katholieke dialoogschool beoogt meer: die wil toelaten dat je persoonlijk groeit naar een bewuste eigen levensbeschouwing.
Je leert jezelf maar kennen en positioneren door ook de confrontatie aan te gaan met de bronnen. Dat kan schuren. Het is niet evident om in dialoog te gaan met de christelijke bronnen, maar het is wel een boeiende onderneming.
Identiteit is totaalproject
Identiteit schraagt het hele schoolgebeuren. Dat wil zeggen dat alles en iedereen de drager is van die identiteit. We mogen die identiteit niet afwimpelen op alleen de godsdienstleerkrachten en de directeurs. Evenmin mogen we die identiteit herleiden tot de godsdienstles en tot de vieringen of bezinningen op school. Het gaat over het hele pedagogische project dat de totale persoonsvorming van de leerlingen voor ogen heeft en dat project realiseer je ook in je personeelsbeleid – hoe ga je bijvoorbeeld om met kwetsbare personeelsleden? –, in je infrastructuur – is er aandacht voor een sacrale ruimte of kapel? –, je besteding van middelen en het omgaan met storend gedrag van leerlingen – krijgen ze een tweede en een derde kans?
Je identiteit zit in al je keuzes en in al je handelen. Het is een totaalproject.
Een school is dan ook meer dan de 36 uren les. Net in wat daarbuiten gebeurt, schuilt vaak het extra waaruit je identiteit blijkt. Hoe worden de leerlingen ’s morgens onthaald? Hoe krijgen de middagpauzes vorm?
Loyauteit aan project
Personeelsleden in het katholiek onderwijs ondertekenen een engagementsverklaring. We hebben respect voor ieders eigenheid, maar vragen eveneens een loyauteit aan ons project. Je persoonlijke identiteit hoeft niet samen te vallen met je professionele of met de institutionele identiteit. Sommige bestuurders, directeurs of leerkrachten hebben weinig affiniteit met het christelijke geloof of ze hangen zelfs een ander geloof aan. Dat kan, maar we vragen wel een loyauteit aan de institutionele identiteit. Om dat te bevorderen, zullen we meer vorming moeten opzetten rond het typisch katholieke of christelijke.
Wat betekent het vandaag om leerkracht, directeur of bestuurder te zijn in een katholieke dialoogschool?
Je persoonlijke identiteit mag doorschemeren, maar ze mag geen leidend principe zijn, tenzij je christen bent en daarvan getuigt, want authentieke geloofsgetuigen zijn cruciaal om de katholieke identiteit gestalte te geven. Je hebt mensen nodig die bereid zijn van hun geloof te getuigen, die er kennis over hebben en er specialist in zijn en die als moderator de dialoog over identiteit kunnen faciliteren. Die GSM-functie (getuige, specialist, moderator) is evenmin alleen van toepassing op de godsdienstleerkrachten. Ik mag hopen dat er op elke school nog anderen zijn die die rol opnemen. Als hulpmiddel daartoe zijn er zeven wegwijzers die vanuit Bijbelse intuïties inspiratie bieden:
- gastvrijheid,
- duurzaamheid,
- rechtvaardigheid,
- uniciteit in verbondenheid,
- kwetsbaarheid en belofte,
- verbeelding en
- generositeit.
Die vertalen zich onder andere in het funderend leerplan voor het secundair onderwijs. Dat maakt het ook mogelijkheid om in alle vakken linken te leggen naar de christelijke identiteit.
Recontextualisatie
Onlangs hoorde ik over een school waar ze door de sterke toename van moslims besloten hadden om de kruisbeelden uit de klaslokalen te verwijderen. Ze dachten dat dit voor de moslimleerlingen te aanstootgevend zou zijn. Dat is een verkrampte houding in het omgaan met identiteit en dat is niet de weg die we uit willen gaan.
Er is vorming van het personeel nodig om vruchtbaarder om te gaan met de spanning tussen gevoeligheid voor de ander en het koesteren van een eigen identiteit.
Omgekeerd zijn er prachtige voorbeelden van scholen die erin slagen om hun eigenheid eigentijds en verbindend te vertalen. Als je die oefening in recontextualisatie met alle actoren doet, dan maak je meteen dat iedereen mee is in je verhaal, in je identiteit. Zo wordt het een samenhangend verhaal in plaats van los zand. Leerlingen hebben dat snel door en zullen die identiteit mee oppikken als dat een gezamenlijk gedragen project is. Om tot diepere gesprekken te komen, is er een professionaliteit vereist om die dialoog te modereren en thema’s te verdiepen zodat het tot levensbeschouwelijke groei kan komen.
Community service learning
Het is logisch dat in de huidige context er minder eucharistie gevierd wordt in de scholen. De liturgie zal vandaag anders ingevuld worden dan in de tijd van de monoloogschool, maar tegelijk betekent dat niet dat er geen vieringen meer zouden zijn in de katholieke dialoogscholen. De christelijke stem blijft de preferentiële stem en die mag klinken tijdens momenten van gebed en bezinning. We hoeven geen angst te hebben om die liturgie te laten plaatsvinden in de kapel, want als stille, sacrale ruimte heeft die een eigenheid die ook jongeren vandaag kan aanspreken. Evengoed zullen we nieuwe vormen van pastoraal dienen te ontwikkelen, aangepast aan de eigen geschiedenis, context en populatie van de school. Dat brengt ons bij de diaconie en de praktische geloofsbeleving.
Uiteraard engageren katholieke scholen zich nog altijd voor acties die er al van oudsher zijn: voor Broederlijk Delen, Welzijnszorg of een missiewerking bijvoorbeeld.
Maar daarnaast zet de dialoogschool in op community service learning. Ik kwam daar voor het eerst mee in contact in de hogeschool en het secundair onderwijs nam dit over van het hoger onderwijs. In sommige hogescholen was community service learning een volwaardig deel van het curriculum, vooral tijdens internationale stages. Die kun je niet vergelijken met het Erasmusprogramma van universiteiten waarbij het vooral om de inhoudelijke vakken draait. Bij de hogescholen gaat het veeleer om praktijkstages en daarbij kun je lokale gemeenschappen en concrete projecten betrekken. Ook in het secundair onderwijs ligt het specifieke hiervan in het engagement dat een leerling opneemt en de reflectie die volgt op diens ervaringen. Het begint bij het uitkiezen van een specifieke doelgroep: mensen in armoede, vluchtelingen, bejaarden… Er volgt een analyse van de beginsituatie en er wordt een onderzoeksvraag geformuleerd. De leerling leert de noden van de doelgroep kennen en dan worden er bepaalde acties opgezet in dialoog met de doelgroep om die noden te verhelpen.
Sowieso zal het niet gaan over een eenmalig bezoek aan de doelgroep, bijvoorbeeld voor Kerstmis. Dat is geen community service learning. Zo’n leerproces vereist een goede voorbereiding, een analyse vooraf, herhaaldelijke concrete contacten met de doelgroep en een degelijke begeleiding en reflectie. Anders zal dit geen vruchten voortbrengen en slechts een vluchtig moment blijven. De verrijking zit vooral in de reflectie, in het nagaan wat de opgedane ervaring doet met de doelgroep en met jou als leerling. Daarbij kom je al snel uit bij persoonlijke levenskeuzes en de waarden die jou drijven.
In confrontatie met de kwetsbare ander bots je ook op jezelf. Zulke ervaringen doen leerlingen niet spontaan op tijdens het klassieke schoolgebeuren.
Voor sommigen heeft deze ervaring een duidelijke invloed op hun studie- en levenskeuze. Zo kiezen sommigen hierdoor bewust voor een beroep in de zorgsector nadat ze een tijdlang meewerkten in een woonzorgcentrum.
Zin- en gelukservaring
Sommige scholen vragen zich af of dit wel de moeite loont en of dit wel echt een vorm van leren is, maar het is juist cruciaal jongeren zulke ervaringen mee te geven. Iemand anders helpen, geeft vaak een grote voldoening. Zorg verlenen aan iemand in nood, geeft zin en betekenis aan je leven. Geven aan een ander maakt ook jezelf gelukkig.
Dan komt het erop aan om jongeren kansen te geven om zulke zin- en gelukservaringen op te doen.
Zeker vanuit een christelijke overtuiging is het essentieel om aandacht te leren hebben voor de meest kwetsbaren. Community service learning is zeker een spoor van persoonsvorming en een verrijkende leerervaring. Het enige gevaar dat ik zie, is dat we zulke ervaringen zouden willen confessionaliseren. Het kan niet de bedoeling zijn om vanuit die ervaringen het geloof te willen opleggen of de leerlingen te willen bekeren. De christelijke identiteit kan zeker een plaats krijgen in dit leerproces, want een leerling kan zich effectief geappelleerd weten door de kwetsbare ander. Dat kan een ervaring van broosheid en veerkracht opleveren, van openheid op andere dimensies in het leven. Ik zou hier dus niet te snel stellen dat dit al diaconie is en dat we leerlingen hier praktische geloofservaringen aanreiken. Het is geen slinkse manier om het christendom binnen te brengen.
Passie voor onderwijs, beleid en identiteit
Als ik vandaag werk als bisschoppelijk gedelegeerde, dan is dat zeker vanuit mijn gelovig engagement. Anders doe je zo’n job niet. Mijn eerste passie was het onderwijs. Daartoe voelde ik me altijd geroepen. Ik werd eerst onderwijzer, ging daarna pedagogische wetenschappen studeren en belandde zo in het hoger onderwijs. Gaandeweg nam ik ook bestuursfuncties op en werd de combinatie van onderwijs en beleid mijn dada. Maar die terreinen zijn geen neutrale bezigheden, je doet en bekijkt ze vanuit een specifiek referentiekader, wat bij mij het christelijke mens- en wereldbeeld is. Vaak zinderde dat impliciet mee.
In mijn huidige job mag ik ook expliciet met die identiteit bezig zijn en zo eigenlijk mijn drie passies samenbrengen: onderwijs, beleid en identiteit.
In Limburg begon ik onlangs met een Academie voor schoolbesturen. Ik bemerkte bij veel bestuurders een onmacht om om te gaan met de katholieke identiteit. Schoolbesturen verglijden naar strikte managementorganen die zich buigen over de begroting, de jaarrekening, de infrastructuur, maar die niet meer stilstaan bij de realisatie van het eigen pedagogisch project en de implementatie van de katholieke dialoogschool. Toen er nog priesters of religieuzen in de bestuursorganen zaten, kwam dat vanzelf ter sprake, maar nu zij verdwenen zijn uit de besturen, is er vaak een onvermogen om dat thema aan te pakken. Vandaar dat we een driejarig traject willen afleggen met bestuurders en ze driemaal per jaar willen samenbrengen. De leden van de academie kunnen de opgedane inzichten nadien als brugfiguren binnenbrengen in hun schoolbestuur. Ze leren er op zoek te gaan naar hun bronnen en te werken aan de noodzakelijke recontextualisering. We reiken hen good practices aan. Bestuurders staan niet voor de klas, maar dat wil niet zeggen dat ze geen invloed hebben op de vormgeving van het pedagogische project en de identiteit, want hoe wordt het gebouw ingericht en hoe verdeel je de beschikbare middelen? Hoe ga je om met de directeurs en welke prioriteiten leg je?
In al wat ik doe, is een rode draad dat ik de kerk beschouw als een dienst aan de wereld. De maatschappelijke relevantie van het christendom vind ik belangrijk.
Hoe kunnen we de christelijke stem in het publieke debat laten klinken en hoe dragen we concreet bij aan de samenlevingsopbouw?
Dat verklaart meteen mijn engagementen voor Christen Forum Limburg en denktank Logia. We hebben het evangelie, de bevrijdende boodschap ervan, nog altijd te ontdekken en ik ben ervan overtuigd dat het christendom een meerwaarde blijft voor de mensen van vandaag.”
VERWERKINGSVRAGEN
- Met het project van de katholieke dialoogschool poogt het Katholiek Onderwijs Vlaanderen zowel identiteitsverlies als relevantieverlies te vermijden. Hoe zou jij de strategie van dat project omschrijven wat identiteit en relevantie in onze samenleving betreft?
- Waarom is de katholieke dialoogschool volgens jou geen monoloogschool en evenmin een kleurrijke school? Waar liggen de verschillen?
- Hoe kunnen liturgie, verkondiging en dienstbaarheid volgens jou best een plaats krijgen in een eigentijdse katholieke school? Hoe zou jij daar ruimte voor maken in een school of ken je goede voorbeelden van een eigentijdse invulling van die drie pijlers van het christelijke geloof?
- “Je identiteit is een totaalproject”, stelt Francis Loyens. Uit welke aspecten blijft volgens jou de identiteit van een school, een organisatie, een beweging of een zorginstelling? Hoe kun je vorm geven aan de christelijke identiteit?
- Had je al gehoord van community service learning? Waar staat dat voor en ken je er voorbeelden van? Hoe zou dit een invloed kunnen hebben op de levenskeuzes van leerlingen? Waarom draagt dit bij aan hun leerproces en persoonsontwikkeling?