“Het bewijs dat je gelooft is je inzet voor de noden van anderen. De christelijke zending is een dubbelgebod”
Bisschop Lode Van Hecke heeft als geestelijke een boeiende weg afgelegd. In 1976 trad hij toe in de Abdij van Orval. Hij vervulde er diverse functies, waaronder directeur van de brouwerij, econoom en gastenbroeder. Begin 2007 verkozen de monniken van Orval hem tot hun nieuwe abt. Kenmerkend voor zijn abbatiaat was o.a. dat hij de abdij meer openstelde voor jongeren.
Op 27 november 2019 werd hij door paus Franciscus benoemd tot bisschop van Gent. Dat was meteen een unicum in België: nooit eerder kreeg een monnik de titel van bisschop.
Op 1 juli 2022 namen we dit interview af, dat we hier in twee delen publiceren. In dit eerste deel praat Bisschop Van Hecke over zijn visie op diaconie en de waarde van christelijke maatschappelijke inzet. In het tweede deel [link] horen we de bisschop aan het woord over de 'krimpende' kerk, de waarde die hij hecht aan interreligieuze dialoog, en over de kwetsbaren in de hedendaagse samenleving.
Bisschop Lode, uw visietekst over kerk-zijn – uw beleidstekst als bisschop – laat u hoofdstuk per hoofdstuk verschijnen. Uw hoofdstuk over diaconie en caritas mogen we nog verwachten. Intussen konden we reeds lezen dat u diaconie en caritas ziet als een wezenlijk deel van kerk-zijn. Wat staat u daarbij voor ogen?
Dat het wezenlijk is voor de kerk – ik denk dat we dat niet genoeg kunnen onderstrepen. Vanuit mijn contacten met organisaties die werken rond diaconie, merk ik dat we spiritualiteit en diaconie te veel naast elkaar plaatsen. Ze zijn een stuk uit elkaar gegroeid – en eigenlijk is dat helemaal niet logisch. Als je christen bent, dan is er het dubbel gebod. Het eerste en tweede gebod horen niet alleen wezenlijk samen, ze verwijzen ook naar elkaar. Hieruit volgt dat wanneer liturgie en spiritualiteit niet als natuurlijk gevolg hebben dat we overgaan tot diaconie, we de christelijke spiritualiteit verlaten hebben. Dat deze twee samenhangen is voor mij dus een natuurlijk gegeven. En ik ben verwonderd – waarschijnlijk omdat ik vanuit een ander verleden kom – dat ze zo ver uit elkaar gegroeid zijn.
Een goede vraag is: wat betekent de diaconie vandaag? We hebben onze solidariteitsorganisaties die vertrokken zijn vanuit het katholieke gedachtengoed na het Tweede Vaticaans Concilie. Dat zijn organisaties die zich zeer goed uitgebouwd hebben met een grote expertise die heel belangrijk is binnen de kerk, en tegelijk weerspiegelen ze wat er in de maatschappij aan het gebeuren is. Ze weerspiegelen dus hoe de samenleving geworden is. Wat dat betreft zitten we, vind ik, in een interessante periode. Vandaag leven we in een pluralistische maatschappij en in een overgangsperiode. Waar de maatschappij en de cultuur naartoe gaan, weten we niet goed.
“We zetten spiritualiteit – liturgie – en diaconie te veel naast elkaar, terwijl ze uit elkaar voortvloeien. Je moet de volledige puzzel hebben. Als diaconie wegvalt dan zit je niet meer in het christendom, maar in een andere godsdienst of spiritualiteit.”
De uitdaging voor ons is: hoe kunnen we christelijke spiritualiteit en diaconie opnieuw samenbrengen zonder dat die solidariteitsorganisaties hun eigenheid verliezen? Als je het alleen met katholieke geloofsgenoten gaat doen, dan wordt de werking natuurlijk heel klein – dan wordt het niet echt meer betekenisvol in onze maatschappij. Van de andere kant, hoe kunnen wij ons eigen geloof beleven binnen die organisaties, zonder aan proselitisme te doen enerzijds, maar anderzijds door er toch wel een eigen kleur aan geven? Er is dus enerzijds de taak voor gelovigen deze kleur in stand te houden, als ze zichzelf willen zijn. Anderzijds, wat ik met veel plezier vaststel, is dat allerlei mensen zich aansluiten bij de solidariteitsorganisaties vanwege het gedachtengoed dat daar is – en dat voor ons uit het evangelie komt. Ze zijn daarmee solidair, zonder dat ze echt gelovig worden. Ik vind dat wel een boeiend evenwicht, omdat het weergeeft wat onze maatschappij zelf is.
Wezenlijk is dat we als kerk altijd opnieuw op zoek gaan waar de nieuwe noden liggen. Dat is altijd de roeping geweest van de kerk. Dat heeft ze ook heel de geschiedenis door gedaan. Er komen voortdurend nieuwe noden bij. Ik denk bijvoorbeeld vandaag aan de moeilijke situaties van migranten en in het bijzonder: mensen zonder papieren. De klimaatveranderingen zullen er zeker voor zorgen dat de migratie doorgaat – ik denk dat we daar eigenlijk wel voor de grootste uitdaging staan, waar we ons nu nog niet van bewust zijn. Wezenlijk hier is: hoe blijven we vanuit christelijke naastenliefde de mens als mens beschouwen, zonder in de visie te vervallen dat hij een ‘gevaar’ vormt voor onze eigen maatschappij? Anderzijds moeten we qua diaconie blijven investeren in klassieke situaties, zoals klinieken en woonzorgcentra bijvoorbeeld. Hoe kunnen we ook daar de mens centraal blijven stellen? Dat is niet zo evident, want dat zijn dikwijls bedrijven geworden. Kijken waar vandaag de noden liggen, is het risico nemen tegen de tijdsgeest in te gaan. We zeggen: “Neen, het gaat om de mens, het is de mens die we centraal moeten stellen, als beeld van God”.
U hebt als geestelijke een hele weg afgelegd. U was secretaris van legerhoofdalmoezenier Arthur Luysterman, later abt van Orval, nu bisschop van Gent… Tijdens deze verschillende periodes uit uw leven moeten er heel wat diaconale thema’s, projecten, en initiatieven op uw pad gekomen zijn, waarmee u verbonden bent geweest. Welke hebben voor u een hoge prioriteit hebben gehad?
Ik zal vertrekken uit een heel persoonlijke ervaring, die voor mij fundamenteel blijft. Voor ik de stap heb gezet monnik te worden in Orval – na mijn studies – ben ik voor een aantal maanden naar Latijns-Amerika gegaan. Ik heb toen tijd doorgebracht in een dispensarium in Guatemala, waar kindjes verzorgd werden die ten dode opgeschreven waren omwille van ernstige ondervoeding – dat was heel erg. Ik stond met zo’n baby in mijn handen. Toen kreeg ik in volle gelaat de vraag die me verschillende keren voorgeworpen was op mijn reizen. Ik had het gevoel, ik stond daar met mijn geweten voor God op een bijna chemisch pure manier. Die vraag was: “Hoe kun je rechtvaardigen dat je monnik wordt, je opsluiten tussen vier muren, wanneer er zoveel te doen is?”
Al het andere verdween, ik heb daar seconden, minuten gestaan – ik weet echt niet hoe lang dat geduurd heeft. Het was alsof die baby me zei – het was eigenlijk God die tot mijn geweten sprak – “Lode, als je naar Orval gaat om écht monnik te zijn, doe het maar, ik sta erachter. Maar als je het doet om het lijden van de wereld te vergeten en te gaan leven in een religieuze bubbel, dan hoop ik dat je aan mij denkt en Orval verlaat, want dan heb je andere dingen te doen dan te leven in een religieuze illusie”. En dan heb ik een pact gesloten met die baby. Ik heb gezegd: “Ik beloof dat ik u nooit zal vergeten. En als vrienden mij komen zeggen “Ja, Lode, met de beste wil van de wereld, eigenlijk begrijp je niet meer waar wij mee bezig zijn sinds je monnik geworden bent” – als ik dat moet horen – dan vertrek ik, dan ga ik iets anders doen.”
“We worden vandaag geconfronteerd met een groeiende migrantenstroom en een escalerende klimaatverandering. We gaan daarbij voor grote uitdagingen staan, hiervan ben ik overtuigd. Maar ik denk dat we daarin een pionierstaak hebben als kerk. We moeten dit opvangen, bij de eersten zijn! Als het dan overgenomen wordt door anderen, des te beter.”
Daar heb ik één van de hoofdmomenten van mijn leven meegemaakt wat mijn geweten betreft. En die sensibiliteit is gebleven. In Orval gaat 80 % van wat de brouwerij opbrengt in de sociale dienst – er zijn niet veel bedrijven die dat doen. En ik heb er altijd op gestaan dat het geld niet altijd in dezelfde richting gaat, dat we het zouden verdelen over vijf domeinen. Daarvan zijn er drie ‘klassiek’ te noemen. De eerste, plaatselijke armoede: iedere abdij heeft de rol mensen ter plaatse te helpen. De tweede, organisaties steunen: dat doet iedereen ook. En ten derde, financiële ondersteuning van andere abdijen: als abdij van de trappistenorde helpen wij andere abdijen die niet kunnen bestaan vanuit hun eigen economische activiteit, wat vandaag in vele landen het geval is.
Maar dan zijn er twee bijkomende domeinen die ik altijd geweldig gesteund heb. Enerzijds vind ik dat wij als monniken de roeping hebben om pilootprojecten te ondersteunen. Daarbij moeten we altijd wat verder kijken dan het puntje van de neus in onze maatschappij. We hebben bijvoorbeeld – dat was vóór ik abt werd, ik zat toen al bij de sociale dienst – enorm veel geïnvesteerd in de palliatieve verzorging in België, dus voor heel het land. Ik herinner me nog goed: in het begin was daar veel kritiek tegen, veel dokters moesten van palliatieve verzorging niets weten. Nu beperken we onze hulp vooral tot de provincie Luxemburg, omdat palliatieve zorg natuurlijk een gegeven is geworden in België en subsidies krijgt. Nog zo’n pilootproject waar we veel in geïnvesteerd hebben is Balushon Alzheimer – uit Canada afkomstig – wat een manier is om mensen met Alzheimer te kunnen thuishouden.
En anderzijds, een vijfde domein waar ik evenveel op sta, dat is vorming. Studiebeurzen financieren is een dure aangelegenheid, de doorsnee burger is niet gemotiveerd dat te doen. Mensen willen wel iets geven als er een crisissituatie is, zoals voor Oekraïners of mensen zonder papieren bijvoorbeeld. Het gaat erom dat die mensen moeten kunnen eten en slapen, dat zijn de primaire behoeften waar we allemaal gevoelig voor zijn, hoop ik. Maar vorming, dat is lange termijn, je weet naderhand ook niet wat er met die studenten gebeurt. Maar ik ben ervan overtuigd dat we niet uit de armoedeproblematiek komen door alleen geld in voedselhulp, huisvesting, schuldbemiddeling enzovoort te investeren. Het gaat erom uit de cultuur van de armoede te komen – en dat is een kwestie van vorming.
Het tweede deel van dit interview leest u [hier].