Enkele perspectieven voor de toekomst
Het lijdt geen twijfel dat Paus Franciscus de diaconie radicaliseert. Radicalisering betekent hier niet dat hij een revolutie wil ontketenen, al gebruikt hij soms zeer scherpe woorden, zoals in Evangelii Gaudium waar hij op roept om “alles te transformeren, zodat de kerk haar gebruiken, haar manieren van handelen, haar tijdschema’s en agenda’s, haar taal en structuren op een gepaste manier kan kanaliseren voor de evangelisatie in plaats van te zorgen voor haar zelfbehoud.”
Dergelijke woorden maken sommige behoudsgezinde gelovigen angstig, zoals bijvoorbeeld een priester en oud-student met zelfs een doctoraat in de kerkgeschiedenis, die ik ontmoette enkele weken na de verkiezing van paus Franciscus. Toen ik zijn wat radeloze blik zag vroeg ik hem: hoe gaat het met jou? Hij antwoordde: “Niet goed, de paus is bezig de fundamenten van de kerkorde te vernietigen. Hij neemt al mijn zekerheden weg. Ik weet niet meer waar ik sta.”
In die reactie zit een kern van waarheid: paus Franciscus haalt de katholieke gemeenschap uit al haar comfortzones en pogingen om zich te beveiligen tegen een evoluerende wereld. Maar het is geen revolutie. Hij is wel radicaal in de zin van: naar de radices, de wortels gaan, naar de bron, of zoals Wouter Hart schrijft in zijn boek over verdraaide organisaties, ‘terug naar de bedoeling’. Dat heeft grote gevolgen voor de diaconie.
Eerst en vooral een vaststelling. Als ik hier in Vlaanderen mijn oor te luisteren leg bij sociaal geëngageerde christenen, hoor ik meer dan eens dat zij vaak stuiten op onbegrip, of liever, op een mentaliteit waarbij hun sociale inzet wordt geminimaliseerd als een randfenomeen in het kerkgebeuren.
Men waardeert wel wat zij doen, maar niet als centrale opdracht van de kerk. Kerk wordt dan geassocieerd met expliciete geloofsverkondiging, catechese, liturgie en de kerkorganisatie op zich, terwijl bezig zijn met Caritas, Broederlijk Delen, Welzijnszorg, vluchtelingen, eco-krediet en dergelijke, wordt gezien als een secundair of afgeleid product. Tezelfdertijd wordt de diaconie van de sociaal geëngageerden soms bekeken met een kritische blik, omdat zij samenwerken met andersdenkenden en in hun analyses niet altijd een kerkelijke taal gebruiken.
Diaconie is geen randfenomeen, maar het hart zelf van het evangelisch leven
Welnu, tegenover de houding van diegenen die diaconie marginaliseren, neemt Paus Franciscus een tegengesteld standpunt in. Diaconie is voor hem geen randfenomeen, maar het hart zelf van het evangelisch leven. Op zijn eigen wijze doet hij wat de evangelist Johannes doet in zijn verhaal van het laatste avondmaal. Terwijl de andere evangelisten schrijven over de instellingswoorden van de eucharistie, vertelt Johannes hoe Jezus zijn leerlingen de voeten wast en hen de opdracht geeft dat ook te doen. Het ene is niet de ontkenning van het andere, integendeel: de voetwassing en de eucharistie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Vanaf het begin van zijn pontificaat heeft Franciscus beklemtoond dat de kerk minder met zichzelf en met haar zelfbehoud bezig moet zijn. Zij moet, zoals hij letterlijk zegt, ‘het weefsel van de samenleving binnentreden’, naar de wereld toegaan, haar angst afleggen om nieuwe wegen te gaan.
“Liever een kerk die gekneusd, gewond en vuil is omdat zij steeds op straat is, boven een kerk die ongezond is omdat zij niet buiten haar grenzen kan gaan en zich vastklampt aan haar eigen veiligheid.” (EG, 49) Liever een kerk met vuile handen dan een “kerk die de gevangene is van haar obsessies en procedures”. (EG, 49)
Christus navolgen vereist van de kerkgemeenschap dat zij deelt “in het leven van allen”, luistert “naar hun bekommernissen, hen materieel en spiritueel” helpt “om hun noden te vervullen”. Hij vraagt de christenen om “verheugd te zijn met diegenen die verheugd zijn” en te “wenen met wie weent”. Hier voegt hij onmiddellijk aan toe: “arm in arm met anderen engageren wij ons om een nieuwe wereld te bouwen”. Geloven is voor hem altijd ook een verlangen om de wereld te transformeren.
Met andere woorden: er is geen authentiek geloof zonder diaconie. Meer nog: men begrijpt zelfs niets van het evangelie zonder diaconie. Jezus vindt men volgens Franciscus in de eerste plaats in de ontmoeting met anderen, in het luisteren naar en antwoorden op hun stem en in hun klachten. (EG 91)
De heilige grootheid van onze naaste zien en God vinden in elke mens
Paus Franciscus spreekt bovendien over de mystieke broederschap. De arme naaste is niet alleen de bestemmeling of het object van onze zorg – met andere woorden: liefdadigheid is niet voldoende.
Liefde is veel fundamenteler dan dat, want zij verplicht ons de arme te ontmoeten als een gelijkwaardige partner van wie wij veel te leren hebben en in wie we Christus ontmoeten. “Wij moeten de armen beminnen door hun goedheid, levenservaring, en manier van geloven te appreciëren.” Wij moeten ons door hen laten evangeliseren.
Franciscus gebruikt in dit verband een aantal uitdrukkingen zoals ‘contemplatieve broederschap’, een broederlijk liefde die ons in staat stelt om de heilige grootheid van onze naaste te zien en God te vinden in elke mens.
Meer nog, in sterke bewoordingen zegt hij dat Jezus van ons verlangt dat wij ons laten raken door de menselijke ellende en het lijden de vlees van anderen en dat hij hoopt dat wij zullen ophouden “om de persoonlijke en gemeenschappelijke niches op te zoeken, die ons afschermen van de maalstroom van het menselijke ongeluk”. Hij wijst hier duidelijk een bepaald soort van spiritualiteit af, de spiritualiteit van op zichzelf gerichte groepen van gelijkgezinden of van mensen die alleen met hun eigen geestelijk welzijn bezig zijn. Hij wil dat christenen intreden in de realiteit van het leven van anderen en zo de kracht van de tederheid leren kennen. (EG 270)
Naast deze positieve spirituele onderbouw, levert hij ook een scherpe kritiek op elke vorm van geprivatiseerde spiritualiteit. “Het is niet langer mogelijk te beweren dat godsdienst moet beperkt worden tot het privéleven.” (EG 182) Men kan Christus niet navolgen en de armen tegemoet treden wanneer men probeert te ontsnappen in het comfort van de privésfeer, wat onder meer voorkomt “in kerkelijke kringen waar men een ostentatieve bekommernis laat zien voor de liturgie, voor de leer, en voor het prestige van de Kerk, maar zonder enige bekommernis voor het feit dat het evangelie een reële impact heeft ... op de concrete noden van de huidige tijd”.
Geloof mag zich niet beperken tot de kleine kring van vrienden waar men het sociale aspect van het evangelie uit het oog verliest en geen fysiek contact meer heeft men de mensen die anders zijn. (EG 88)
Als wij God willen vinden dan moeten wij de “heilige grootheid van de naaste zien”. Geloof is dan ook geen zaak van vaste formules, maar de vrucht van persoonlijke ontmoetingen en dialoog van mensen.
“Telkens wanneer wij een andere persoon in liefde ontmoeten, leren wij iets over God. Telkens wanneer onze ogen worden geopend om de andere te erkennen, groeien wij in het licht van het geloof en de kennis van God.” Met andere woorden: de kwetsbare naaste is, om Schillebeeckx te parafraseren, het sacrament van de Godsontmoeting. En nogmaals: er is geen Godskennis zonder diaconie.
Onverschilligheid ten opzichte van de kwetsbare mens is de hoogste vorm van zelfvervreemding.
In de context van een samenleving die angst heeft voor migranten en vluchtelingen heeft deze visie zeer radicale consequenties: de kerk moet een antidotum worden tegen wat hij noemt ‘de globalisering van de onverschilligheid’. In Lampedusa heeft hij daaraan toegevoegd dat, als wij onverschillig blijven ten opzichte van de vluchtelingen, wij niet alleen hen beroven van hun menselijkheid, maar ook onszelf.
Onverschilligheid ten opzichte van de kwetsbare mens is de hoogste vorm van zelfvervreemding.
Letterlijk zegde hij: “de globalisering van de onverschilligheid maakt ons allen tot anonieme personen, mensen zonder naam, leiders zonder naam en zonder gelaat”. Mens-zijn is wat de Afrikanen ‘ubuntu’ noemen: je bent maar mens als mens in relatie tot en verbonden met andere mensen.
In Laudato si' gaat Franciscus nog een stap verder: deze ‘verbonden’ betreft alle schepselen, ook de natuur: “Alles staat in relatie tot alles en wij zijn als mensen verenigd als broeders en zusters op een wonderlijke pelgrimstocht, met elkaar verweven door de liefde die God heeft voor elk van zijn schepselen, een liefde die ons verenigt met een diepe gevoeligheid met broeder zon, zuster maan, broeder rivier en moeder aarde... (LS 92) Dat schepselen alleen in relatie tot elkaar bestaan zegt ook de catechismus.
Dus: diaconie betreft zowel actie voor rechtvaardigheid als zorg voor de schepping, want, zoals Laudato si' betoogt, wij worden geconfronteerd met één complexe crisis die terzelfder tijd sociaal en ecologisch is. Een waarachtige integraal ecologische benadering moet altijd ook een sociale benadering zijn, want, zegt Laudato si' wij moeten niet alleen de schreeuw van mensen om rechtvaardigheid horen, maar ook de schreeuw van de aarde. (LS 49)
Nood aan onderscheiding en dialoog met andersdenkenden en andersgelovigen
Als men, geraakt door deze schreeuw, veranderingsprocessen wil op gang brengen, mag dat echter niet gebeuren vanuit een ivoren toren van afstandelijke deskundigen. Opnieuw legt Franciscus hier nadruk op de noodzaak van persoonlijk contact.
Dat betekent geenszins een gebrek aan aandacht voor wetenschappelijke en structurele analyses van problemen, want Franciscus’ teksten zijn doorspekt met sociale analyses uit lokale kerken, of van kritische economisten en sociale wetenschappers zoals Piketty, Wilkinson of Stiglitz. Eveneens steunt zijn analyse van ecologische problemen in Laudato si' op de meest recente wetenschappelijke inzichten. Maar: echt realistisch worden deze analyses slechts wanner zij gegrond zijn in een direct contact met mensen. “Enkel op basis van een reële en oprechte nabijheid” kunnen wij “de armen op een adequate wijze begeleiden op hun weg naar bevrijding” (noteer hier de terugkeer van het bevrijdingsdiscours).
In Laudato si' bekritiseert hij academici en mediamensen voor hun grote afstandelijkheid: het gebrek aan fysiek contact en ontmoeting leidt naar een verschraling van het geweten en naar tendentieuze analyses die belangrijke delen van de werkelijkheid verwaarlozen.
Die nabijheid is een absoluut noodzakelijke conditie. Maar zij is op zich niet voldoende. Want de werkelijkheid van mens en milieu is zo complex en bovendien zozeer een levend proces in ontwikkeling, dat twee bijkomende zaken vereist zijn: onderscheiding en dialoog met andersdenkenden en andersgelovigen.
(1) Het volstaat niet langer om aan de wereld een abstracte sociale leer voor te houden en zeker niet om zich te beperken tot het voorhouden van onbuigbare principes en deze dan zomaar te gaan toepassen op de werkelijkheid. Men moet leren onderscheiden en dat vereist zowel kennis van zaken als een de spiritualiteit van de ontmoeting in een geest van liefde. Enkel wanneer wij leren onderscheiden zullen wij in staat zijn mensen in hun concrete leefomstandigheden te helpen, (toespraak in Krakow)
Die onderscheiding hangt samen met een dynamisch wereldbeeld en godsbeeld. De werkelijkheid is niet statisch, maar een proces van verandering waarin God alles naar verdere voltooiing stuwt, waarin conflicten onvermijdelijk zijn maar kunnen getransformeerd worden als een schakel in een verdere ontwikkeling, waarbij mens en natuur betrokken zijn en waarin wij evolueren, niet naar een strakke uniformiteit, maar naar een ”verzoende diversiteit”, naar een “levengevende eenheid” waarin alle delen convergeren en hun onderscheiden kenmerken behouden’. Voor de diaconie is het inzicht cruciaal dat, ondanks alle tegenstand en negativiteit, onze inzet hoopvol is in het perspectief dat God alles ten goede keert.
Meteen, samen met het leren zien en onderscheiden van de diepere kant van de werkelijkheid, is het van belang zich niet vast te klampen aan oude comfortzones waarin men zich verschanst, of aan machtsposities.
Want onderscheiding gekoppeld aan de moed om te handelen, vereist openheid om zich toe te vertrouwen aan Gods toekomst.
Daartoe moeten wij ook de mentale muren openbreken die ons gevangen houden. Een van de gevolgen van het belang van moedige onderscheiding is dat wij de zogenaamde sociale leer niet langer zullen kunnen gebruiken als een GPS die ons precies zegt wat wij moeten doen, maar als een kompas dat ons op weg zet op een pelgrimstocht naar Gods toekomst.
(2) Ten tweede en in het licht van het voorgaande, zal de sociale en ecologische inzet meer dan ooit dialoog met anderen vereisen. Globale problemen kunnen maar samen met anderen opgelost worden, vandaar de absolute noodzaak om in dialoog te treden met andere christenen (oecumenische diaconie), met andere godsdiensten (interreligieuze dialoog) in het bijzonder met het Jodendom en de Islam, en met niet gelovigen: “Gelovigen en ongelovigen zijn in staat om zich te engageren in een dialoog over fundamentele onderwerpen van ethiek, kunst en wetenschap, alsook over het zoeken naar transcendentie.”
In de woestijn van het leven hebben wij nood aan mensen die anderen te drinken geven.
Besluit:
In het eerste ontwerp van deze feestrede was ik van plan te besluiten met de woorden van voormalig bisschop Gaillot: “als de kerk niet dient, dient zij tot niets”. Dat is in het perspectief van de diaconie meer dan juist, maar er ontbreekt nog iets.
Het dienen vereist een diepe spirituele verbondenheid met de lijdende mens, zelfs wanneer wij naast onze directe ontmoeting ook structuren analyseren en aanpakken.
In Laudato si' drukt paus Franciscus het uit als volgt: “Ons doel is niet meer informatie te verwerven of onze nieuwsgierigheid te bevredigen, maar veeleer om ons pijnlijk bewust te worden dat wij de plicht hebben om datgene wat in de wereld gebeurt, op te nemen in ons persoonlijk lijden en zo te ontdekken wat ieder van ons eraan kan veranderen”. Wat die verandering betekent voor de diaconie kan met de woorden van Franciscus bij wijze van besluit worden samengevat: in de woestijn van het leven hebben wij nood aan mensen die anderen te drinken geven.
Dat is wat vicaris Luk De Geest met hart en ziel heeft gedaan, en daarvoor waardeer ik hem zeer.